Psalm 41
[1] Voor de koorleider. Een psalm van David.
[2] Gelukkig wie zorgt voor de armen;
in kwade dagen zal de HEER hem uitkomst geven,
[3] de HEER zal hem beschermen en in leven houden,
men prijst hem gelukkig in het hele land.
‘Lever hem niet uit aan zijn vijanden!’
[4] Op zijn ziekbed zal de HEER hem tot steun zijn.
‘Hoe lang hij ook ziek ligt, u keert zijn lot ten goede.’
[5] Ik zeg: ‘HEER, wees mij genadig,
genees mij, ik heb tegen u gezondigd.’
[6] Mijn vijanden verwensen mij, ze zeggen:
‘Wanneer sterft hij en verdwijnt zijn naam?’
[7] Wie mij bezoekt, heeft mooie woorden,
maar zijn hart is vol kwade gedachten;
staat hij buiten, hij spreekt ze uit.
[8] Wie mij haten hopen het ergste voor mij
en fluisteren aan mijn bed tegen elkaar:
[9] ‘Een dodelijke kwaal heeft hem geveld,
wie zo ziek ligt, staat nooit meer op.’
[10] Zelfs mijn beste vriend,
op wie ik vertrouwde, die at van mijn brood,
heeft zich tegen mij gekeerd.
[11] Toon mij, HEER, uw genade en laat mij opstaan,
dan zal ik hun geven wat ze verdienen.
[12] Hieraan zal ik weten dat u mij liefhebt:
als mijn vijand niet langer juicht,
[13] als u mij bijstaat, omdat ik onschuldig ben,
en mij voorgoed laat wonen in uw nabijheid.
[14] Geprezen zij de HEER, de God van Israël,
van eeuwigheid tot eeuwigheid.
Amen, amen.
_____________________________________________________________________________________________________________________
Psalm 45
[1] Voor de koorleider. Op de wijs van De lelies. Van de Korachieten, een kunstig lied. Een liefdeslied.
[2] In mijn hart wellen de juiste woorden op,
mijn gedicht spreek ik uit voor de koning,
mijn tong is de stift van een vaardige schrijver.
[3] U bent de mooiste van alle mensen
en lieflijkheid vloeit van uw lippen –
God heeft u voor altijd gezegend.
[4] Gord uw zwaard aan de heup, o held,
het teken van uw majesteit en glorie.
[5] Treed op in uw glorie en begin de strijd
voor waarheid, deemoed en recht.
Laat uw hand geduchte daden verrichten.
[6] Uw pijlen zijn gescherpt en treffen
de vijanden van de koning in het hart.
Volken vallen dood voor u neer.
[7] Uw troon is voor eeuwig en altijd, o god,
de scepter van het recht is uw koningsscepter,
[8] u hebt gerechtigheid lief en haat het kwaad.
Daarom heeft God, uw God, u gezalfd
met vreugdeolie, als geen van uw gelijken.
[9] Uw gewaden geuren naar mirre, aloë en kaneel,
muziek die u verblijdt, klinkt uit ivoren paleizen,
[10] juwelen sieren de dochters van koningen,
rechts van u staat de koningin, getooid met goud uit Ofir.
[11] Luister, dochter, zie en hoor,
vergeet uw volk en het huis van uw vader.
[12] Begeert de koning uw schoonheid,
buig voor hem, hij is uw heer.
[13] Dochter van Tyrus, met geschenken
zoeken de rijksten van het volk uw gunst.
[14] Stralend wacht de koningsdochter binnen,
van goudbrokaat is haar mantel.
[15] Een kleurige stoet brengt haar naar de koning,
in haar gevolg de meisjes, haar vriendinnen.
Zij worden naar hem toe gebracht;
[16] begeleid door gejuich en vreugdezang
gaan zij het paleis van de koning binnen.
[17] Uw zonen volgen uw voorouders op,
u laat hen heersen over heel het land.
[18] Ik zal uw naam bezingen, geslacht na geslacht,
alle volken zullen u prijzen, eeuwig en altijd.
____________________________________________________________________________________________________________________
Psalm 51
[1] Voor de koorleider. Een psalm van David,
[2] toen de profeet Natan hem had bezocht, nadat hij met Batseba geslapen had.
[3] Wees mij genadig, God, in uw trouw,
u bent vol erbarmen, doe mijn daden teniet,
[4] was mij schoon van alle schuld,
reinig mij van mijn zonden.
[5] Ik ken mijn wandaden,
ik ben mij steeds van mijn zonden bewust,
[6] tegen u, tegen u alleen heb ik gezondigd,
ik heb gedaan wat slecht is in uw ogen.
Laat uw uitspraak rechtvaardig zijn
en uw oordeel zuiver.
[7] Ik was al schuldig toen ik werd geboren,
al zondig toen mijn moeder mij ontving,
[8] maar u wilt dat waarheid mij vervult,
u leert mij wijsheid, diep in mijn hart.
[9] Neem met majoraan mijn zonden weg en ik word rein,
was mij en ik word witter dan sneeuw.
[10] Laat mij vreugde en blijdschap horen:
u hebt mij gebroken, laat mij ook juichen.
[11] Sluit uw ogen voor mijn zonden
en doe heel mijn schuld teniet.
[12] Schep, o God, een zuiver hart in mij,
vernieuw mijn geest, maak mij standvastig,
[13] verban mij niet uit uw nabijheid,
neem uw heilige geest niet van mij weg.
[14] Red mij, geef mij de vreugde van vroeger,
de kracht van een sterke geest.
[15] Dan wil ik verdwaalden uw wegen leren,
en zullen zondaars terugkeren tot u.
[16] U bent de God die mij redt,
bevrijd mij, God, van de dreigende dood,*
en ik zal juichen om uw gerechtigheid.
[17] Ontsluit mijn lippen, Heer,
en mijn mond zal uw lof verkondigen.
[18] U wilt van mij geen offerdieren,
in brandoffers schept u geen behagen.
[19] Het offer voor God is een gebroken geest;
een gebroken en verbrijzeld hart
zult u, God, niet verachten.
[20] Wees Sion welgezind en schenk het voorspoed,
bouw de muren van Jeruzalem weer op.
[21] Dan zult u de juiste offers aanvaarden,
offers in hun geheel verbrand,
dan legt men stieren op uw altaar.
_____________________________________________________________________________________________________________________
Psalm 71
[1] Bij u, HEER, schuil ik,
maak mij nooit te schande,
[2] red en bevrijd mij, doe mij recht,
hoor mij en kom mij te hulp.
[3] Wees de rots waarop ik kan wonen,
waar ik altijd heen kan gaan.
U hebt mijn redding bevolen,
mijn rots en mijn burcht, dat bent u.
[4] Mijn God, bevrijd mij uit de hand van schurken,
uit de greep van wrede onderdrukkers.
[5] U bent mijn enige hoop,
HEER, mijn God,
van jongs af vertrouw ik op u.
[6] Al vanaf mijn geboorte steun ik op u,
al in de moederschoot was u het die mij droeg,*
u wil ik altijd loven.
[7] Voor velen ben ik een teken,
u bent mijn veilige schuilplaats.
[8] Heel de dag is mijn mond
vervuld van uw lof en uw luister.
[9] Verstoot mij niet nu ik oud word,
verlaat mij niet nu mijn kracht bezwijkt.
[10] Mijn vijanden spreken over mij,
ze loeren op mij en spannen samen,
[11] ze zeggen: ‘God heeft hem verlaten,
jaag hem op, grijp hem, niemand die hem redt.’
[12] God, blijf niet ver van mij,
mijn God, kom mij haastig te hulp,
[13] laat mijn tegenstanders van schaamte bezwijken,
wie mijn ongeluk zoeken, met schande worden bedekt.
[14] Ik blijf naar u uitzien, altijd,
u lof brengen, meer en meer.
[15] Mijn mond verhaalt van uw gerechtigheid,
van uw reddende daden, dag aan dag,
hun aantal kan ik niet tellen.
[16] Spreken zal ik over uw macht, HEER, mijn God,
de rechtvaardigheid roemen van u alleen.
[17] God, u onderwees mij van jongs af aan,
en steeds nog vertel ik uw wonderen.
[18] Nu ik oud en grijs ben,
verlaat mij niet, o God,
zodat ik het nageslacht, elk nieuw kind,
kan verhalen van de macht van uw arm.
[19] Uw gerechtigheid rijst hoog op, o God,
u hebt grootse daden verricht.
God, wie is aan u gelijk?
[20] U hebt mij doen zien
veel ellende en nood –
laat mij nu herleven,
laat mij herrijzen
uit de diepten van de aarde.
[21] Verhoog mij in aanzien,
omgeef mij met uw troost.
[22] Dan zal ik u loven bij het spel op de harp,
u en uw trouw, mijn God.
Ik zal voor u zingen bij de lier,
Heilige van Israël.
[23] Mijn lippen zullen juichen wanneer ik voor u zing,
ik zal jubelen omdat u mij hebt verlost.
[24] Mijn tong zal heel de dag van uw gerechtigheid spreken:
wie mijn ongeluk zoekt, zal te schande staan.